en aan het idee van Mattia gevolg geven, om dadelijk met hem naar Engeland te gaan.
— Laten wij dan maar gaan, zeide ik.
— Wilt ge?
In twee minuten waren onze reiszakken gepakt en wij gingen naar beneden, geheel gereed om te vertrekken.
Toen zij ons met onze reiszakken zag, riep de logementhoudster vol verbazing uit:
Gaat de jongeheer — die heer was ik — vertrekken? Wacht hij zijn ouders niet af? Dat zou toch wel zoo verstandig zijn; en dan zouden zijne ouders eens kunnen zien, hoe goed hij het hier heeft.
Maar door zulke mooie woorden liet ik mij niet weerhouden. Nadat ik betaald had wat wij schuldig waren, wilde ik naar buiten gaan, waar Mattia en Capi mij reeds wachtten.
— En uw adres? vroeg de oude vrouw.
Zij had gelijk; het was verstandig haar mijn adres achter te laten. Ik schreef dit dus in haar boek.
Naar Londen! riep zij uit. Zoo'n paar knapen naar Londen! Zoo'n heele reis, en dan over zee!
Vóór wij ons naar Boulogne begaven, moest ik nog afscheid nemen van vader Acquin. Dat afscheid was niet treurig. Ook hij was zeer blij dat ik mijn ouders zou terugvinden en het was mij een genot hem nogmaals te verzekeren, dat ik spoedig zou terugkomen met mijne ouders, om hem onzen dank te betuigen.
— Tot weerziens dan, beste jongen, en veel geluk. Zoo ge niet zoo spoedig mocht terugkomen als ge u wel voorstelt, schrijf mij dan.
— Ik kom terug.
Dien dag reisden wij, zonder ons ergens op te houden, voort tot Moisselles, waar wij den nacht doorbrachten op eene hoeve, want wij moesten zuinig op ons geld zijn, teneinde onzen overtocht te kunnen betalen. Mattia had wel gezegd, dat hij niet duur was, maar wat noemde hij duur?
Onder het wandelen leerde Mattia mij eenige engelsche woorden, want ik was geheel vervuld met eene zelfde gedachte, die mij al mijn genot benam: zouden mijne ouders fransch of italiaansch spreken? Hoe zouden wij met elkander kunnen praten, als zij niets anders dan engelsch verstonden? Wat zou dit lastig zijn. Hoe zou ik met mijn broers en zusters omgaan, als ik die had? Zou ik geen vreemdeling voor hen blijven, zoo lang ik mij niet met hen onderhouden kon? Hoe dikwijls ik mij voorgesteld had bij mijn vader thuis te komen, — en zeer dikwijls had ik mij dit, na mijn vertrek uit Chavanon, voorgesteld nooit had ik kunnen denken dat ik op zulk een bezwaar zou kunnen stuiten.