Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/357

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

liever gezegd begreep men, dat zij daar wezen moesten, want de ochtendnevel belette ze te zien. Wij waren op de Theems.

— Wij zijn in Engeland, zeide ik tot Mattia.

Maar die goede tijding maakte geen aangenamen indruk op hem. Hij strekte zich in zijne volle lengte op het dek uit en zeide:

— Laat mij slapen.

Daar ik op reis geen last van de zeeziekte gehad had, gevoelde ik geen behoefte aan slaap. Ik legde Mattia zoo gemakkelijk mogelijk, en op een paar kisten klimmende, plaatste ik mij zoo hoog als ik kon met Capi naast mij.

Ik overzag nu de geheele rivier en volgde aan beide zijden en voor en achter mij haar geheelen loop. Rechts strekte zich een groote zandbank uit, waaraan het schuim een breede franje van kantwerk scheen te vlechten; links scheen het dat men weder in volle zee kwam.

Maar dit was slechts in schijn; de blauwe oevers naderden elkander weldra weder en leken toen geel en moerassig te zijn.

In het midden van den stroom lag eene geheele vloot van schepen voor anker, in wier midden zich stoomschepen bewogen, die eene lange zwarte rookwolk achter zich lieten.

Welk een menigte schepen; welk een tal van zeilen! Ik had mij nooit kunnen voorstellen, dat eene rivier zoo bevolkt kon wezen, en zoo de Garonne mij verbaasd had, de Theems maakte een overweldigenden indruk op me. Verscheidene schepen maakten zich gereed om te vertrekken en in het tuig zag men de matrozen op en afklimmen langs de touwladders, die op een afstand zoo dun waren als draden van een spinneweb.

Ons schip liet een schuimende voor achter zich in het gele water, waarop allerlei stukken van vaartuigen dreven: planken, stukken hout, dik gezwollen lijken van dieren, kurken en planten; van tijd tot tijd schoot een vogel met breede vleugelen op die krengen neder en vloog dan met een schellen kreet weer op, zijn prooi in den bek houdend.

Waarom wilde Mattia liever slapen? Hij zou beter doen met wakker te worden en ook te komen kijken; want het was een schouwspel dat wel verdiende gezien te worden.

Naarmate onze boot verder de rivier opstoomde, werd dit schouwspel merkwaardiger en mooier. Het waren geen zeilschepen en stoombooten meer, die men met de oogen kon volgen: de groote driemasters, de reusachtige stoomschepen die van ver verwijderde landen kwamen, maar pikzwarte kolenschepen, vaartuigen hoog beladen met hooi of stroo en die hooischelven schenen, welke door den stroom waren medegesleept, groote roode, witte of zwarte tonnen die de stroom deed ronddraaien; maar ook op de beide oevers kon men duidelijk allerlei dingen zien, ook huizen met levendige