Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/361

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Neen, de beste, de innigste broederlijke vriend.

— O, daar twijfel ik niet aan.

Het oogenblik scheen mij nu gekomen om eindelijk ook de vraag te doen, die mij van het begin van ons gesprek af op de lippen had gelegen.

— Woont mijn familie in Engeland, mijnheer?

— Zeker; ze woont in Londen, tenminste voor het oogenblik.

— Dus zal ik haar zien?

— Over eenige oogenblikken zult gij bij haar zijn. Ik zal er u heen laten brengen.

Hij schelde.

— Nog een enkel woord, als ik mag: heb ik een vader?

Slechts met moeite kon ik dit woord uitspreken.

— Niet alleen een vader, maar een moeder, broers en zusters.

— O, mijnheer.....

Maar de deur ging open en dit maakte dat ik mijn gevoel moest bedwingen; ik kon slechts met betraande oogen Mattia aanzien.

De heer zeide in het engelsch iets tot den binnenkomende en ik meende eruit te begrijpen, dat hij dezen last gaf om ons te begeleiden.

— Ik was opgestaan.

— O, ik vergat het u nog te zeggen, sprak de heer; uw naam is Driscoll; zoo heet uw vader.

Ondanks zijn stug voorkomen had ik hem wel om den hals kunnen vallen, als hij er mij de gelegenheid toe gelaten had, maar hij wees met de hand naar de deur en wij gingen heen.




XIII
DE FAMILIE DRISCOLL.


De klerk, die mij bij mijne ouders gebracht had, was een mager mannetje met een perkamentachtig gerimpeld gezicht, in een zwarten herstelden rok gekleed, die blonk van ouderdom, en met een witte das. Toen wij buiten waren gekomen, wreef hij zich zoo hartstochtelijk in de handen, dat zijne vingers en polsen kraakten, zette zijne beenen uit of hij zijne gelapte laarzen van zich wilde werpen en den neus in de lucht stekend, ademde hij met kracht en herhaaldelijk de mistige lucht in met het zalig gevoel van iemand, die opgesloten is geweest.