Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/415

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XX.
вов.


Eerst lang nadat ik weder in mijne gevangenis zat, begon ik de reden te begrijpen, waarom men mij niet in vrijheid had gesteld: de rechter wilde wachten tot de andere personen, welke in de kerk gedrongen waren, in hechtenis waren genomen, om te zien of ik hun medeplichtige was.

Men was hen op het spoor, had het openbaar ministerie gezegd; ik zou dus de smart en de schande hebben om weldra weder op de bank der beschuldigden naast hen te zitten.

Wanneer zou dat gebeuren? Wanneer zou ik overgebracht worden naar de gevangenis van het graafschap? Waar was die? Was die nog akeliger dan de gevangenis waar ik nu opgesloten was?

Die vragen hielden mij zoo bezig, dat de tijd spoediger voorbijging dan den vorigen dag. Ik was niet meer ten prooi aan het ongeduld, waarvan men de koorts krijgt. Ik wist, dat ik moest wachten.

En nu eens heen en weer loopende, dan weder op mijne bank zittende, wachtte ik.

Even voor de nacht viel hoorde ik op den horen blazen en ik herkende terstond het spel van Mattia; de goede jongen wilde mij doen weten, dat hij aan mij dacht en waakte. Het geluid kwam van gindsche zijde van den muur, die over mijn venster was. Mattia moest dus aan de andere zijde van den muur zijn, in de straat en wij waren slechts door een korten afstand gescheiden, eenige ellen ternauwernood; ongelukkig konden mijne oogen niet door de steenen heendringen. Maar zoo het oog niet door de muren heendringt, het geluid gaat er overheen. De tonen van Mattia's horen gingen gepaard met het gedruis van voetstappen en uit het gegons, dat ik daar hoorde, begreep ik dat Mattia en Bob eene voorstelling geven.

Waarom hadden zij die plaats uitgekozen? Was het omdat zij daar op eene goede ontvangst konden rekenen? of wilden zij mij iets mededeelen?

Opeens hoorde ik eene heldere stem, die van Mattia, in het fransch roepen: „Morgen bij het aanbreken van den dag." Terstond daarop begon hij weder met kracht op zijn horen te blazen.

Men behoefde niet veel doorzicht te hebben om te begrijpen, dat Mattia niet tot het engelsche publiek die woorden „morgen bij het aanbreken van den dag" richtte. Zij waren voor mij bestemd. Maar wat zij beteekenden, was volstrekt zoo gemakkelijk niet te