Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XII.
MIJN EERSTE VRIEND.


De moeder van Arthur was eene Engelsche. Zij heette mevrouw Milligan. Zij was weduwe en Arthur was haar eenig kind althans haar eenig kind in leven, want zij had een oudsten zoon gehad, die op geheimzinnige wijze was verdwenen.

Toen het zes maanden oud was, was dit kind verloren of gestolen, en nooit had men er een spoor van kunnen ontdekken. In den tijd waarin dit had plaats gehad, kon mevrouw Milligan dan ook het noodige onderzoek niet instellen. Haar echtgenoot lag toen op sterven en zij zelve was zwaar ziek, zoodat zij buiten kennis lag en niet wist wat er om haar heen gebeurde. Toen zij weder tot bewustzijn kwam, was haar man gestorven en haar zoon verdwenen. Het onderzoek was ingesteld door haar schoonbroeder. James Milligan. Maar in diens keuze was iets zonderlings, omdat de heer James Milligan belangen had, die in lijnrechten strijd waren met die zijner schoonzuster. Immers, stierf zijn broeder zonder kinderen, dan was hij diens erfgenaam. Zijne nasporingen leidden tot geenerlei ontdekking: in Engeland. Frankrijk. België. Duitschland en Italië — nergens was iets van het verdwenen kind te ontdekken.

Toch erfde de heer James Milligan niet van zijn broeder, want in weinige maanden na den dood van dezen was er een nieuwe erfgenaam: de kleine Arthur.

Maar dat tengere en ziekelijke kind kon niet lang leven, zeiden de geneesheeren. Hij moest spoedig sterven en na zijn dood zou James Milligan eindelijk de erfgenaam worden van den titel en het fortuin van zijn ouderen broeder, want de wetten betreffende de nalatenschappen zijn niet dezelfde in alle andere landen, en in Engeland kan zich het geval voordoen, dat een oom erft, ten nadeele van eene moeder.

Het uitzicht van den heer James Milligan werd dus beperkt door de geboorte van zijn neef; maar geheel weggenomen werd het niet. Hij behoefde slechts te wachten; en hij wachtte.

De voorspelling van de geneesheeren werd echter niet verwezenlijkt. Arthur bleef wel zwak en ziekelijk, maar hij stierf niet, zooals men voorspeld had. De zorgvuldige verpleging van zijne moeder hield hem in het leven. Dit is een wonder, dat, den hemel zij dank, zeer dikwijls plaats heeft.

Twintigmaal meende men, dat hij bezwijken zou; achtervolgens, ja somtijds twee te gelijk, had hij alle ziekten gehad, waaraan kinderen onderhevig zijn.