Pagina:Maria Sibylla Merian - Metamorphosis insectorum Surinamensium - Universiteitsbibliotheek Utrecht MAG AB 352 Rariora.pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

VERANDERING DER SURINAAMSCHE INSECTNE. 51

DE LI. AFBEELDING.


DEzen Tak is van een grooten wilden Boom, welkers bloeisel lange witte draden heeft, fyne zaadhuisjens zyn lange gedraaide peulen, inhebbende swarte boonen met witte lymigheid omgeven, die men afzuigt van wegen syn aangenaame zoetigheid, daarom men se ook Zoete-boontjes noemt; het gebruik der boonen is onbekent, en de Indianen noemen die Wycke-boekjes.

Deze geele Rupsen eeten de bladen, sy hebben swarte voeten, en swarte steekels op den ruggen; Ik heb meer als honderd gehad, die alle gestorven zyn, dewyl de bladen van deze boom ten eerste hard worden en verdorren als sy afgebrooken zyn, en alsdan van de Rupsen niet konnen gegeeten worden dog is my den 16. Juny 1700. een tot een Poppetjen geworden, (gelyk aan het einde der peulen een legt) aan het einde van Juny quam een schoope Cappelle daar uit, gelyk hier een vliegend en zittend vertoond word.

 

Deze boom is nergens, dat ik weet, beschreeven, en kan onder geen bekent geslacht gevoegt worden.