Pagina:Oorlog, Verzen in staccato.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

11.

De bajonet.

  Een punt
van staal.
Heel scherp,
heel wreed.

Daar doet
de mensch
den mensch
mee leed.

Dat dringt
in bloed,
dat dringt
door been.

  Dat wil
de pijn
den dood
alleen.

De koe
slacht niet
de koe.
Het zwijn....

Maar wij
zijn trotsch
een mensch
te zijn!

         GOD.           De Duivel.
  De mensch
is goed!
De mensch
is geest.
  Ha, ha!
Hij ’s nog
niet eens
een beest!

12.

De koning rijdt.

  Hij rijdt
te paard.
Hij rijdt
langs ’t woud.

Hij kijkt
omhoog.
Hij ziet
slechts goud.

Hij rijdt
in goud.
Hij rijdt
te paard.

Hij ziet
niet wat
er ligt
op d’aard!

Hij rijdt.
Hij rijdt!
Hij schertst!
Hij lacht!

  Zijn ziel
is steeds
zoo goed,
zoo zacht!

Hij rijdt
in goud.
Hij rijdt
in zon.

Hij ’s blij.
Er was
een slag:
Hij won.

Hij blinkt
van licht.
Hij ’s goed
die vorst.

Hij ziet
toch niet
die korst?
Die korst