Pagina:Pallieter.pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gemengd tot loodgrijze lappen, die het blauw van den hemel sloten, en 't was lijk een groot grijs tentzeil dat over de wereld stond gespannen.

Er kwam een felle rukwind die het zand der wegen achtereen in hooge wolken deed voortloopen. De boomen klaterden en huilden; lijk witte papieren waaiden de duiven op de donkere lucht, en een klad kraaien liet zich lijk een hoop zwarte vodden naar den toren zwieren.

Maar ineens viel de wind, en er kwam een plotselinge stilte die het hart deed ophouden met slaan. En ginder over de Nethe, in de Mauve-donkerte, vlamde een roode slingerslang langsheen den horizon, en dof rommelde achter de wolken een aarzelende donder de wereld rond. Uit de verre hoevekens kwam licht pinken van gewijde keersen.

Langs drie kanten, hooger in de lucht nu, vlamde de weerlicht, donderbommen kraakten los, en grolden en dommelden dat de aarde erbij schudde en beefde.

‘'t Is er oep, 't is er oep!’ galmden Pallieter en Marieke. Daar vielen de eerste, groote lauwe druppels op hun dunne kleeding. Ze pletsten koel op hun doorwarmd vleesch, en 't gaf een diepzinkende deugd. En ginder over de verre hoeven schemerde het landschap weg achter een stuivende regenvlaag, die haastig kwam afgezakt, en meteen kletterend op het water kletste. Het zeek water en op 'nen sibot waren ze mestnat. De regen stortte met kuipen overal op het land, de smoor stond er een meter van boven den grond; de bliksems flikkerden, haakten ineen, slingerden door malkaar en