Pagina:Pallieter.pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

9

hoogst van den bloeienden appelboom. Daar viel zijn staart als een groene vlam over de rozige witte bloemenscheden en hij scheurde driemaal met zijn leelijken, rauwen kreet de stille lucht vaneen.

Pallieter draaide de waterkraan open, en ineens spoot er uit het blauwe vijvertje, waarin roode goudvisschen wiegden, een klaterend fonteintje omhoog. Dan stopte hij zijn pijp, en haalde uit den stal den geweldigen geitebok. Deze was pekzwart van koleur met een blauwe glans erover, droeg gele hoornen en had twee groote, lichtgrijze oogen. Zijn naam was Lucifer.

Als het beest buiten kwam, snoof het een stond de frissche buitenlucht op en wilde dan met zijwippen vooruit, maar Pallieter greep hem bij de horens, sloeg zijn beenen scherlings over den hoogen rug, stak zijn pijp aan, en reed dan, gemakkelijk gezeten op Lucifer, die den kop onstuimig vooroverboog, den hof door. Pallieter klapte in zijn handen, en daar kwamen de vijf honden aangebast en liepen met lange pooten dol vooruit. Lucifer droeg Pallieter door het achterpoortje dat op de Nethe uitgaf, en volgde dan den slingerenden waterdijk.

Langs alle kanten opende zich nu in nieuwe heerlijkheid het wilde, zonnige, meigroene land dat heel in de verte in zilveren misten verblauwde. Dat haalde de ziel omhoog. Het was overal een bonte verschilligheid van bruin en groen, waartusschen hier en daar het felle geel der rapenbloemplekken geweldig kwam losschetteren. De weiden