Pagina:Pallieter.pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en onder tafel omstrengelde zijn been het hare. Zijn gezicht blonk van het zweet en van het wafelenvet, en zijn handen plakten van den suiker.

En nadat zij met hun getwintigen zoo omtrent een honderdvijftig wafelen hadden binnengespeeld, werden de schotels en pinten weggehaald, en bracht men Fransche en genever. Nu werden de pijpen aangestoken, en een vlakke smoorwolk dreef seffens boven de koppen.

‘Liekes, liekes!’ riepen er stemmen, en Pallieter begon te zingen van ‘De visschers van Blanckenberghe,’ en bij het refrein wiegde breed de menschenkring, arm aan arm, al zingend over end' weer.

Als 't lieken uit was en iedereen van 't schudden en touteren in 't zweet stond, moest Marieke zingen. Ze stond recht en zong met aangenaam, hier en daar wat haperend stemmeken, van ‘De Klepperman’.

Pallieter onderlijnde met de lippen zijns monds het lied met fijn gefluit, en bij het refrein: ‘en de handjes gaan van ‘tikke tikke tik, en de voetjes gaan van tokke tokke tok, en hij doet zijn eersten ronde...’ klopten en sloegen hun handen zoo hard als leeren zweepen en de voeten lijk hamers. Er waren boeren bij die er voor recht stonden, om heel het gewicht van hun zware, plompe schoenen op den vloer te laten bonken.

Ze moesten lawijd hebben, mee kunnen zingen en heel hun lijf bewegen. Zoo kreeg ieder zijn toer en telkens waren het liederen met refreinen die iedereen kende, en waarbij ze konden dansen, springen, stampen en slaan.