Pagina:Pallieter.pdf/119

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zuiveren nevel van de groote baarmoeder, dan deden het zijn gedachten. Hei! sterren, sterren overal! Sterren boven, beneên, rond en onder hem... Pallieter kromp ervan ineen en zei onwillekeurig: - ‘Woroem?’...

En ineens, als op zijn lijf gegroeid, droeg hij, zoodat hij er 't kiekenvleesch van kreeg, de eindeloos-besterde diepte der ruimte in zijn hert, en hij zei met een zucht:

‘O zaad van God, ge doet me beven ... Marieke, Marieke, zie omhoog...’ Maar Marieke sliep zachtekens in zijn armen.

‘Wa geluk,’ zei hij seffens. Hij vond het ook zoo schoon, zoo één en zuiver met den grooten vredigen nacht, en een plotse teederheid welde in hem op. Hij gaf haar een pluimlicht kusken van bewondering en ontroering.

't Was te schoon en te innig om het te storen, en hij maakte de ligging van zijn voet over haar been voorzichtig wat lichter, opdat het haar niet zou hinderen...

Hij snoof versche geuren op, en de maan bedekte twee naar elkander verlangende sterren.

En zie, door den gezuiverden hemel dreef nog een eenzaam wit wolksken. Het kwam aarzelend verder en 't werd als aangetrokken door de maan. Het sneed er juist onder door, en zie, het gleed seffens vol ijle, roze, groen en mauve kleuren en 't was lijk een ineengezonken regenboog die vóór de maan kwam drijven. Maar 't gleed verder, verloor weer plots zijn zoete tonen, wierd wit en dreef aar--