Pagina:Pallieter.pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

12

beemden wipte, hij zocht het malschste groen en dronk zijn dorst af aan de klare slootjes. Pallieter lei zich op den dijk den zotten wellust van den Mei te bezien. Wat later ging hij madelieven en boterbloemen plukken om Charlot blij te maken. Als hij zijn armen vol had, riep hij de honden en Lucifer en begon te loopen zoo hard hij kon. Dat was een spel! Loebas schoot een eind vooruit, de bok huppelde nevens Pallieter en de jonge honden kwamen achteraan. Er werd over grachtjes en slootjes gesprongen, en soms plonste een der jongen bij verrassing er midden in. Er werd geloopen, getuimeld en gerold tot men aan den Reinaert kwam.

En achterwaarts gezeten op Lucifer, de armen vol bloemen, reed Pallieter met een lachend gezicht den geurenden hof binnen...

‘Ha!’ riep Charlot als hij haar de bloemen gaf. ‘Die gon ik veur ons Luverijke lotte rieke, 'k zal ze strak in foskes zette...’ In afwachting stak ze den overgrooten tuil in een koperen melkstoop, en 't was om af te schilderen.

‘Mor zeg is,’ zei ze met verheuging in de stem, ‘Manhier Pastoer heèd hier gewest en heè kome zegge dagge veur e Zondag twìe eirebroeë mier zult moete bakke, want er kome drij kozentjes bloetevoetpaters van Dendermonde hem bezuuke, en ze zulle mè twìe broeë ni genoeg hemme.’

‘Ja,’ zei Pallieter, ‘de vasten is wer uit, en tege dat hem oeptenieft begint zen ze zoe vet as slakskes, da ze ni mier kunne. O Sinte Francisces, die scheel zaagt van den hoenger!...’