Pagina:Pallieter.pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

een in 't rood en een in 't wit, plukten bloemen in het peerdenbeemdeken; twee beggijntjes wandelden nevenseen op den Nethedijk en lazen hardop overentweer hunnen paternoster af, en de drie oude, blinde venten, die in 't godshuis op 't Beggijnhof woonden, zaten nevenseen in het gers te lachen.

Er vlogen duiven en een kwiksteert en Pallieter voelde zijn hert van aandoening smilten tot een zoete zalf en hij zei, gelijk ons Lievevrouwke:

- ‘Mijn ziel verheft den Heer!...’

En hij stak vóór haar wassen beeldeke een keerseken aan en zei:

- ‘As da schoe weêr ij schuld is, dan heddet verdind.’

Hij ging voortmalen, tot Charlot om eten riep.

Zij diende eerst kervelsoep met aspergiën. Daarvan aten ze elk twee tellooren. Nadatum kwam er een varkensgebraad op met spinazie en bloemende patatten, die 'ne smaak en 'ne wêersmaak hadden. Er was veel mostaard bij, om goed te kunnen drinken. Nadien smulden zij elk een half dozijntje