Pagina:Pallieter.pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Pallieter daar op zijn hukken ingezeten had er danig plezier van en kletste met de zweep, dat het helder ver klonk over de geruste middagvelden.

Er vlogen duiven, en er groeiden veel madeliefkens in het jonge gers der beken. Het rook er naar boter....

Als de zakken betaald en geladen waren, riep Pallieter naar Fransoo, die boven in den houten molen zijn schilderkamer had. Uit het ronde vensterken kwam er seffens een roode vette kop, die lachend riep 'ik koom!'

Beiden gingen 'in 't Plakleerken' een glas bier drinken.

Fransoo was in zijn hemdsmouwen, die tot boven de ellebogen opgerold waren, en zijn dikke bloote armen waren vol verfkladden, tot zelfs op zijn neus was een blauwe vlek.

' 't Plakleerken' was een oude afspanning, aan den voet van den meulenberg. Twaalf platte linden belommerden nevenseen de lange witte gevel. In de koelte van die boomen zat de jonge graaf van Dendersteen met een oude heer een pint te drinken.

De jonge graaf was een schraal figuur met hoogmoed in de oogen. Hij was gekleed in ruiter en speelde met een karwats.

Pallieter zette zich met Fransoo daarnevens en bestelde twee pinten dobbele gersten aan de oude deftige bazin, die nog struisch was lijk een boom. Zij droeg een kanten kap, een bril en lange gouden bellen. Ze bracht het bier op een tinnen schenkbord, en maar juist had ze zich omgedraaid of ze