Pagina:Pallieter.pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

24

Een Meiavond.

ALS Pallieter koffie had gedronken met rhubarberspijzen-boterhammen, ging hij een stuk van zijnen hof bebeeren, om er nadien schorseneelen, postelein en bloemkooltjes op te planten. Hij schepte den drek uit het gemak in een beervat dat hij op een kruiwagen naar den omgeschupten grond voerde. Daar zwierde hij hem in breede geuten over den grond dat seffens heel de lucht er naar rook.

Charlot deed de deur toe.

'Die heèt deur wierroek en kèesriet eurre neus bedeurreve...' riep Pallieter haar nog toe.

Als de aarde goed doordrenkt was, wreef hij verheugd in zijn handen en zei:

'Zoe bestaan ik toch veur iet: wat de natuur ma' geft, geef ik heur vroem. Iet veur iet en niks veur niet.'

Hij waschte zijn handen en ging aan de deur een pijp zitten smoren en zag het spel der vele kinderen na.