Pagina:Pallieter.pdf/36

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nij nog nor snie zuuke van passeerde jaar, als de zon dor zoo schoen te schijnen hangt!’

‘De zon gaat mij niet aan,’ zei de geleerde. ‘Ze schijnt altijd, ik zoek het wereldsysteem.’

‘Gij wilt ne scheet in e vogelekeveke gevange zette!’ zei Pallieter, en kwaad ging de filozoof verder, lezend in zijn dikken boek.

Maar er ging een geritsel en beweeg onder de breede savooienblaren, en daar kwam, geel en zwart, de schildpad onderuit gekropen.

‘Ei! Fille,’ zei Pallieter, ‘'k hem oe in twie dage ni mier gezien! Hoe is 't?... Kom is hier.’

Fille, de schildpad, kwam, en Pallieter klopte met zijnen kneukel op haar blinkende schelp. Ze bezag hem. Hij nam ze in zijn armen en met haren drogen harden kop wreef ze heen en weer over zijn kaken.

‘Gij goe stoem biestje,’ zei Pallieter haar neerzettend, ‘hier zie, da's veur ij...’ En hij vong met de hand een van de honderd zonvliegen die op de fijne lucht hingen te brommen en stak ze in de schildpad haren bek.

Daar luidde het noeneklokske zilver gonzend uit het begijnhoftoreken en Charlot kwam uit de keuken, roepend met blijdschap:

‘Hij is af!... ik zal hem is veurleze!...’

Ze zette zich vóór Pallieter, die, op zijn knieën gezeten, luisterde. Een veeg zon schoof over haar rood slaaplijf en haren blauwen voorschoot. Een inktplak liep van haren neus naar de onderste lip, en er bibberde een zonneke op haar linker oog, dat ze daarom toedeed. En alzoo las ze van het wit papier: