Pagina:Pallieter.pdf/53

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

pakte ze vast, kuste haar op den mond, hief haar op, en drukte haar haast te pletter op heur dik lijf.

‘Och wa' zadde toch e' schoe' meske geweurre!’ riep ze. ‘O ma' Marieke, ma' Marieke!...’ En ze kuste haar nog eens, en haar tranen plakten op Mariekens gezicht.

De mannenmenschen kwamen bij, met getienen, en Pallieter deed al het volk binnenkomen, waar ze seffens begonnen bier te drinken en pijpen te smoren, en te vertellen van hun aarde, hun beesten, hun kinderen, en het weer. Al het andere was hun vreemd als stond het in een boek. Ze wisten niet dat ze van vóór of van achter leefden en Pallieter zei daaruit: ‘nen boer me' verstand is e' staal van ne mensch.’

Wat later trokken ze tegelijk den hof in, in afwachting van de processie.

Ze waren in groepjes verdeeld, en in dat rijke groen en schoone bloemen vlamden de koleuren van hun zijden halsdoeken. Er bleven er nieuwsgierig voor 't fonteintje staan dat op zijn hoogste spoot, en flitsperelend neerdripselde op den rug der rustige goudvisschen. Anderen zagen de kloeke Kempische hennen en hoendervogels na, en ieders stond verpaft van den schoonen pauwesteert.

De pijpen smoorden, en het goud schitterde, en daaromendom lag de wereld in de zon.

Ineens liep er een rietklankig lieken door den hof. Het was Pallieter die op een hobo speelde en met Marieken aangewandeld kwam.

Aan 't fonteintje gekomen waaronder Marieke