Pagina:Pallieter.pdf/7

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

5

door. O, de aangename koffiereuk, die een mensch zijn hart doet bekomen! Hij voelde rijkelijk de heldere lentekamer en Pallieter stond hem genietend op te snuffelen lijk een hond.

Buiten kleerde het op. Een zonnestraal kroop schuins het open venster door en rinkelde schitterend op de geelkoperen marmittekes en op het gulden bepapegaaid, brokaten manteltje van een wassen Lieve-vrouwken.

Pallieter stak met de gauwte zijn vinger in die lichtklad en zei: ‘Heunink heêd er ni on...’

Hij sneed boterhammen, veegde er, nen halven pink dik, zuute boter over en haalde uit den kelder een volle schotel versche, hagelwitte plattekees.

En in den hof die nog nat was van dauw en besprongen werd met plekken zon, ging hij radeskens plukken. - Loebas met zijn vier jong schoten uit hun vat en sprongen hem bassend rond de beenen. Hij gaf hun elk een stuksken suiker en dan liepen zij lijk zot over den natten blijk. Terwijl hij radeskens waschte, kwam Petrus, de ooievaar, met een zilveren visch in den rooden bek naar zijn nest gevlogen, waar zijn wijf met eieren lag.

Als alles gereed was voor het eten ging hij in d'achterdeur staan en keek over het land dat opkleerde in de zon. Was dat geen deugdelijk oog- en neus- en oorenfeest, die lichtgroene, geurende verte met de blinkende waters van de Nethe erdoor, en met koekoek-, haan- en vogelenstem er in? Zeg?...

Pallieter zette ook de voordeur open, zoodat er