Pagina:Pallieter.pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

74

De Nethe was hoog, en droeg zoo klaar gelijk de lucht de wolken van den hemel.

Als Pallieter dit groote, ijle water zag, dat aan den overkant zoo zuiver de gele en purpere bloemen weerkaatste, dan zakte de kalmte weer in hem, en hij werd stil zooals een mensch na diep gebed.

Het waterelement klotste machtig in hem óp, en op'nen één-twee-drie, stond hij bloot, sprong in een spettering van zon doorschenen waterperels in de Nethe, en zwom naar de bloemen.

Het was een reuk als van warme rijstpap; zijn gemoed kwam ervan naar omhoog en hij wist van diep zielsgenot niets anders te doen dan fonteintjes omhoog te spuiten, die nederpletsten op zijn blinkenden buik.

Als hij daar zoo een heelen tijd in 't water had gelegen, en drie gebolzeilde schepen had laten voorbij drijven, kwam hij er terug uit. En hij liet zich afdrogen door de goede zon, plukte een pisbloem af, stak ze tusschen de tanden en wandelde naakt, de handen op den rug, een kikvorsch achterna, die verschrikt voor hem uitsprong.


De noen stond in zijn heete stilte op de boomen, en Pallieter lag onder een aalbeziënstruik te slapen.

De hof was licht en stil. De kiekens lagen in het zand, en de twee ganzen stonden nevenseen door de haag te gluren.

Er was een voortdurend gegons in en rond de bieënkorven, en van uit de keuken kwam de gedompte stem van Charlot, die kerkliedjes zong.