Pagina:Pallieter.pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

75

De bloemen stonden beweegloos in hunnen reuk en het water van de Nethe was schelblinkend als de rug van een visch.

De beemden sjirpten en de molens draaiden niet....

't Was de reuk van koffie en gebakken haring die Pallieter deed wakker worden, en al geeuwend riep hij:

'Heb dank, o Heer, die man oegen ope doe om nief plezier veur manne mond!'....

't Waren vette haringen, wit lijk zilver, met een echten smaak van vleesch, en als hij ze binnen had, zong hij:

'Alle visse zwumme,
'alle visse zwumme,
'b'halve die gebakke zijn....'

'Bruur,' kloeg Charlot, 'er is gin botermelk op de Waterschrans....'

'Got er halen nor boerken aap!....'

'Wa peisde wel,' valt ze kwaad uit, 'zoe'n dik mensch alleen, zoo ver me zoe'ne zware stoop, in zoo'n heette late gaan! Mor zadde ni beschomt?'

'Willek meegaan?' vroeg Pallieter pinkend.

'Kunde allien ni gaan?'

'Om ginne woroem, meske!'

' 'k Zal 't ontijve!' zei Charlot. 'Wacht mor toetda ge mij is noodig 'et!' en ondertusschen stak ze door nen koperen melkstoop een mispelaar. En samen gingen ze langs het achterpoortje van den hof de klare velden in.