Pagina:Pallieter.pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

77

Charlot wist van 't verschieten niet wat doen, sloeg met de gauwte haar rokken naar omneêr zoodat ze seffens mestnat waren, en liep dan lijk een bezetene terug uit de beek. En dan begon zij Pallieter uit te schelden voor aap, ballonnekeskop, lange vrijdag, schijnheiligen duuvel, enz. tot ze geen asem meer kon scheppen. En Pallieter stond op den overkant te lachen dat hij rood zag lijk een kers.

'Neeë,' riep Charlot, 'ik gon nog liever vroem nor huis dan hier deur te gaan!' en ze trok een gezicht als wilde ze gaan weenen.

'Ni schrieve, Charlot; kom ik zal er oe overzette!' En meteen wipte hij over de beek, nam de kwade Charlot in zijn armen en droeg haar met veel moeite door het waterken. Hij brak er bijna onder, en zij omklemde hem, met in iedere hand een kous, drukte haar hoofd tegen het zijne, en prevelde luidop eenige schietgebedekens. De schrik lag te pakken in haar oogen.

'Ziedaar, geloovig vliespaleis,' zei Pallieter haar neêrzettend.

Charlot bleef kwaad, en sprak onder 't gaan geen half woord meer.

Pallieter zag naar de schoone landen, en smoorde een groote, houten pijp. De lucht was stil lijk een vijver, en de smoor ging recht naar omhoog. Er hing een sperwer heel hoog aan den hemel, waarin drie kleine wolkskes dreven.

Pallieter zag Charlot koppen en zei:

'Ge mut dezen avond is nor Marieke schrijve, wanneer da ze na komt.'