Pagina:Pallieter.pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

78

'Och ja!' riep ze luid van overmatige vreugde, 'wa zal da plizant zijn!' En heel den weg lang hield ze haren mond geen Ave Maria meer stil.

Ze dronken op de hoeve een pint, en gingen terug, doch langs eenen anderen kant, terwille van de beek.

Het wit licht van de zon was nu verguld, en de schaduwen waren eens zoo lang geworden. Héél de lucht was veranderd in een 'schaapkesmerkt', allemaal kleine witte wolkskes tegeneen gedrumd. Het zakkend licht raakte ze, en ze werden roos lijk pasgeboren kinderen. Voorbij een boschken openden zich de verten van de sappige weiden. En God! de weiden waren lijk vuur en vlam! 'Charlot, scheid eruit van Marieken!' riep Pallieter. 'De zurkel brandt! De zurkel brandt!'

Elk blad van den verschgeschoten zurkel slurpte een lek op van het zonnelicht, elk blad brandde ervan, héél de wereld brandde ervan!

Pallieter stond bijna te rillen op zijn beenen van bewondering en hij zei:

'Artiste mè en zonder haar, komt allemol zien, en goeit alle gal en botermelk in de stoof!'

Het was lijk brandend water; er was nog licht in het licht, 't was als geest in geest, als iets dat niet meer van de aarde was.

'Kom voort,' zei Charlot, 'wat is er nij on roeë zurkel te zien!'

'Wacht toetda 't gedaan is!' en Pallieter roerde niet meer.

'Dan geun 'k allien voert,' zei Charlot en kwaadweg nam ze den stoop aan den arm, en