Pagina:Pallieter.pdf/91

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

88

een geweldig geronk. Zij zagen beiden naar boven en, God! heel hoog in de hevig-blauwe lucht hong een wit eendekker-vliegtuig, dat met groot gesnor en geronk, effen als op water, door de lucht schoof.

Met beide armen er heen wijzend, liet Marieke een kres, en Pallieter zweeg van aandoening lijk een steen, hij vloekte binnensmonds van bewondering, werd wit lijk melk, en er kwam een traan in ieder oog.

't Was toch schoon: gracielijk als een reiger, zonder schok of stoot, veerde het kalm door de lucht, met zijn vleugelen en zijn staart schrilwit op 't warme blauw.

De lucht was vol stalen geronk, en al de menschen in het dal liepen van hun werk en uit hun huis, en zagen naar omhoog.

'Nen engel heet er ni aan,' zei Pallieter stil.

'Neeë,' zei Marieke, 'ik kan man oege ni geloeve!'

En zwijgend volgden ze, met het keeren van hoofd, de wending van zijn vlucht.

Het was alsof er iets heiligs over de wereld kwam. De duiven schoten verschrikt weg, en overal waren stemmen van roepende menschen.

Maar ineens scheen het vliegtuig als stil te staan, lijk doet een valk als hij zoekt; 't deed een zwenkende beweging, sneed sierlijk een halve ronde over de landstreek en dan ineens met lenige lijn, stak het van uit die duizelingwekkende hoogte recht naar beneen en kwam schoon gelijk een kraai, in de weiden, aan den overkant der Nethe.