Pagina:Pallieter.pdf/92

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

89

De koeien, die er gerust te grazen lagen, sprongen verschrikt op en liepen in groote verwarring weg; er waren er bij die al waterend weghuusden, met de pooten uiteen en den staart recht omhoog.

'Kom!' huilde Pallieter.

'Mor 't water!' riep Marieke bevreesd.

'Water, water, water! Over het water! Dju!'... En hij gaf Beiaard twee stampen, greep naar den toom en raffel! daar holde Beiaard er van door, recht vooruit.

Het paard werd lang, de pooten raakten bijna geen grond meer, en de manen en de staart stonden achteruit; het reed de lucht kapot, en klotten aarde vlogen in de lucht en in de boomen.

Pallieter en Marieke zaten gebogen, hieven zich op om lichter te zijn en de boomen schoten voorbij, het koren was een bleeke ritseling, en de grond als een rap water.

Pallieter riep en vloekte maar 'Dju! Dju!'

Rechtdóór ging de rit, rats door de savooien en de peekens, over de grachten, door elzenhout, altijd maar recht door, de aarde dreunde er van, en vogelen schoten op, en kiekens stoven kakelend uiteen!

Pallieter zag eens op. Over alle wegelen en het veld kwamen menschen aanloopen, en daár, daár lag de Nethe hoog en stil.

Pallieter zijn kloonen vielen uit, Marieke liet een kres, en Beiaard plonsde met daverend geluid in het malsche Nethewater!

't Was lijk een bom die sprong, een lichtgestraal