Pagina:Pallieter.pdf/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

94


Zomerregen.


DE avond kwam, en de geur der witte rozen hong in de gele lucht.

Pallieter was stil en smoorde langzaam zijn pijp, terwijl hij, tegen een boom geleund, zijn verschgereven hof bezag.

Het groote lucht- en lichtgenot was met den avond in hem bezonken, en nu was er in zijn hart een overgroote kalmte.

De smoor, die uit de schouwpijpen van 't begijnhof steeg, vervloeide tot een witte lijn, die vóór de vesteboomen roerloos hangen bleef.

Drie reine klokkenklanken tampten uit het torentje, en het was alsof er driemaal op Pallieters hert geklonken werd.

Het torentje stond zwart op den ambergelen hemel, en Pallieter slenterde over de vest, naar het witte, eenzame begijnhof.

De grijze schemering trilde langsheen de witte