Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/100

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bloed niet zouden we niet in „'t Witte Paard" gaan daar is 't goed bier." Pieter was heelemaal onder den indruk van wat Jefke had verteld. Het was zoo nieuw, raadselachtig, vaag en asntrekkelijk. „Ik zal het, geloof ik, gaan gelooven," dacht hij. Ze gingen gedrieën achtereen. „Gelooft gij, wat hij zegt?" vroeg Pieter stil. „Daar moet ge mij nooit meer naar vragen," zei Jan Nagel, koud lijk glas


8


't Was een bruin gerookte taveerne en een jonge weerdin met puttekes in haar armen. De kroezen wierden schuimend op tafel gebracht, de gele kaarsen brandden in den zwarten, ijzeren luchter. „Last ons drinken op 't goed Antwerpen," zei Jan Nagel. „Wacht Broeder," stelde Jefke voor, „Pieter jonge Broeder dat ik hier bier kom drinken moet u niet verbazen bier is een trilling van stof die ik waardeer niet om het bier maar om zijn getal wij voeden ons met getallen en ik kom hier om de menschen te verschalken want eenzamen worden gauw verdacht de vlam in mij verliest er niet bij daar ben ik de kalmte veroverd heb de stilte van den Grooten Zwaan en ik mij altijd terug naar mijn eenzaam middenpunt — dat is de moeilijkheid voor "nen mensch in de wereld - kan trekken God is te prijzen in al de trillingen van de stof omdat het Zijn trillingen zijn maar altijd uw middenpunt behouden onafhankelijk van de begeerten blijven God is te prijzen in een bloem in ijzer lood en ook in dezen arm van Carolien." En meteen lei hij 'nen kus op dit poezelig vleesch; maar hij kreeg van heur malsche hand een klets, die knokte lijk een omelette. „Voelt ge "t trillen?" vroeg Jan Nagel. „De kus was goud de klets was lood." „Troost u," zei Jan, „'t is toch van dezelfde stof. - En nu," zei hij tot Pieter, „gaan we op schoon Antwerpen drinken. Maar eerst he'b ik u vier raadgevingen te ven. Nu is uw geest no frisch seffens danst hij door dit bierke van tra la la la. Daarom: het u nu gezegd, voor de Antwerpsche bierziekte uw bloed verheugt." Jefke wou iets zeggen. „Neen, Magister: zwijgen tot we gedronken hebben; dan zegt ge weer wat ge wilt!" En weer tot Pieter „Nu frisch gezegd, dan kunt g' er altijd frisch over pein-