Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/14

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd

't uitteekenen gegaan, met de tong genepen uit zijnen mond. 't Was, alsof hij den eersten keer sneeuw zag. Zijn oogen zochten verbaasd en snel. En uit boschkool en koleurig krijt groeide het landschap op het papier. Heel dit zolderke, waarvan 't venster tot hiertoe maar gediend had om met de kermis een vlag in uit te steken, hing vol papierkes met ventjes en andere dingen op. Tot in de balken was een heel processie gekerfd, met wat verf aangestreken.


Hij teekende daar dien grooten zwarten notenboom met zijn O.L. Vrouwkapelleken aan zijn dikken stam, het vereenzaamd kerkske en de leemen hutten en hoeven, die in het rond uit hun schouwpijpen zaten to smoren. Hij teekende er al de knotwilgen bij, en de hooge boomen in 't midden van 't plein. En van die hoeve daar rechts, maakte hij „Het Belofte Land"; in 't deurgat zijn moeder en hij zelf er bij!

Door de witte stilte, die naar koude en turf rook, ging een ventje met 'nen takkenbos op den rug. Rap wat schreefkes; en tik, tik, tik met de boschkool en dat was het stippellint van 't manneke zijn voeten. Een kraal kwam ginder op dien knotwilg zitten, en op 'nen een, twee, drij was de zwarte vogel geteekend!

Pieter wachtte, of er nog iets zou te voorschijn komen, met de stift mikkend, lijk 'ne jager gereed om te schieten. Toen kwam er van achter 't kerkhofmuurke 'nen dikke vent aan in 'nen vuilen schapenpels.

Neen, dien teekende hij niet. „Die leelijke. Tomatpad"

11