Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/20

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is proefgelezen

len. De wolkenstilte luisterde naar 'nen schaapherder, die doedelzak speelde en vogelenwimpels wiegden over de bruine bosschen. Zonnebalken zochten in de verte molens op en waterzilver. „Kerkramen! LieveVrouwenmantels: Processievlaggen:" juichte Pieter. Het is toch allemaal zoo danig nieuw als voor den allereersten keer. Maar zoo gezien, met den kop tusschen de beenen, de oogen tegen de teenen, alles 't onderste boven, is 't nog eens zoo schoon, en eens zoo wijd, en eens zoo om to loven, en Pieter riep: „Ik mis nog oogen op mijn gat en verf om to schilderen."




7


Door een rondeke van den windmolen stak aan 'nen langen hals een radijsrood gezicht, gekliefd door 'nen lach. 'r Was Smalle Lowie. „”He, Pieter, vergeet niet, dat het dezen avond in „De Verkleeden Aap" smulpartij is van de Moedige Kegelaars van Sint-Stephaan, de mannen van den raasdigen bol en den hevigen dorst! Uwen doedelzak meebrengen. En lekker dat "t zal zijn!" „Mijn maag hangt in plooien," riep Pieter terug. „om een puntje aan den honger to slijpen, laat ons een kaartje spelen! Ik haal er een verschen stoop Liersche Kaves op, direct uit „Het verloren Paradijske!" „Schenk er nog een bobijntje! 'k Heb liever een groot dan een kleintje." Pieter bond het koeike vast en ritste dan den molen op. „Hoe is 't met uw moeder?" vroeg Smalle Lowie. ,,Piano," zei Pieter.