Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/27

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is proefgelezen

rijstpap gingen smullen, met veel malsch bier daartusschen om de hollekes to vullen. De T'omatpad trok mee, om zijn verdriet to versmachten.



„Mocht hij er in stikken," prevelde Pieter. Pieter leunde buiten tegen den deurstijl; hij hoorde ze in de verte. Zijnen honger was over en hij haalde misprijzend de schouders op. Binnen hoorde hij nu en dan geplas van water en getik van aarden teilen, een tafel die verschoof. 't Was Jo Schrabul, die in 't licht van een kaars het lijk van de moeder aan 't wasschen was. Toen ze terug buiten kwam in heuren mantel, zei ze: „Ik ga mijn geit melken. Seffens kom ik met Ziete en Rosse Keene terug om nachtwake to doen." Z' had de kaars laten branden. Pieter bleef aan de deur staan. 't Wierd een kalmte overal. Niets van 'nen mensch to hooren. Alleen de aarde leefde, geurde en groeide. De deur stond open. Achter hem, in den kaarsenschijn van 't opkamerke, lag zijn moeder dood. Hij dierf niet omzien. Hij wist, dat ze daar lag met gevouwen handen en gewijde palm, en met 'nen glimlach op de lippen, lijk bij alle doode menschen die veel geledeii hebben. Hij voelde, hoe haar koude handen, die altijd koud waren geweest, probeerden to verroeren, probeerden te wenken om wat warmen asem van zijnen mond. Hoe had hij die arme handen willen troosten! Maar hij verzengelde van schrik. Hij was er echt beschaamd om, en zei, zichzelf verontschuldigend: ,Ik ga eens zien, of de vorschen al aan 't paren zijn." Zonder omzien, zonder de deur toe to doen, ging hij fluitend weg; maar aan den omdraai van de baan schoot hij op den loop, en viel blij en verlost neer voor een O-L-Vrouwenkapelleke, en bad voor haar zielezaligheid, zooals ze dat gevraagd had.

Plots kwam Tist Mastel, de wagenmakersknecht, die eens naar buiten achter 'nen boom was aan staan, terug „De Verkleeden Aap" binnengeploft : „Mannen ! Pakt mij Een spook!" gilde hij. „Een spook dat uit den bornput rees!" 't was een zevenslagers-geharrewar. Eenige stoute mannen kwamen buiten zien met getrokken roes. Ginder in den smoor verdween het, wiegend boven den grond, van