Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

koppel boterhammen geven," en Pieter gaf gedwee de nagelen aan.... Terwijl de laatste kloppen door 't schemerig dorp klonken, en de lucht goesting kreeg om to regenen, was de grafmaker, al fluitend van „Mijn boelken is een blonde meid", het graf aan 't delven in 't licht van zijn groote lantaren.

II

Nadat de moeder onder een motregentje in 't graf neergelaten was, liep hij weg. Hij moest alleen zijn met zijn zacht verdriet. Hij doolde heel den dag zoo maar de glibberige velden om. Toen hij 's avonds thuis kwam, stapte hij in een ledig huis.

Op het uitvaartmaal - met het geld van het verkochte koetje had de Tomatpad ruzie gekregen met 'nen achternakozijn van zijn vrouw zaliger, en sloeg hem met 'nen dorschvlegel drie ribben in splinters. De kasteelheer deed hem door ziin knechten pakken; en op 'nen wagen gebonden, wierd de stiefvader naar de gevangenis van de stad gevoerd. Pieter stond daarmee alleen op de wereld! Vrij en alleen! Hij kraakte van geneuchte! Alleen met 'nen doedelzak, 'nen schapulier op de borst, teekenkrijt in zijn zakken, twaalf stielen dertien ongelukken en 't veren langen naar de verten in zijnhart! „Ohe! houd mij vast! Wij kunnen niet vergaan, of we moeverdrinken!" En 's anderendaags waschte hij zijn gezicht, en zonder aan iemand iets to zeggen, trok hij er van onder. Hij stapte over het steenen bruggesken het dorp uit, maar heel het dorp ging mee met hem als de weerspiegeling in 'nen glazen bol: al de seizoenen, al de menschen, al de vensters, de toren, de schemerige binnenhuizen, de kinderspelen, de liedekes, de vogelnesten, de meiskes en de spreekwoorden, al de geuren en de koleuren, 't ging allemaal mee, klaar en juist, lijk de staart van een komeet. Was hij niet pront met zijn witte kousens aan, de hanepluimen op het hoedje, en zijne grijze