Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zond allemaal zijn geuren in de zonnige lucht, die reeds zoet doorasemd was van het fruit, dat rustig fonkelde in de boomen. Hij begon van Adam en Eva to droomen. Die moesten maar van een ding of blijven, hij van alles. De knechten en de meiden deden mee hun best om er zoo weinig mogelijk to laten overschieten. Hun handen en gezichten blonken van "t vet. Een had er een kiekenbilleken ingeslikt, dat in zijn keel bleef steken. „Hij gaat sterven, versmachten, hij stikt!" riepen ze in koor ; de vent danste, rolde, krinselde; ze zouden Kwabberbil roepen, − en van hevigen schrik slikte hij het billeken door. Pieter sloop hoopvol naar de keuken om een vette brok te krijgen. Maar ze stieten hem weg, voortvarend in hun gulzigheid. Ze waren nog maar enkele minuten aan 't dik worden of ze kenden al hun broer niet meer. Hij slenterde naar de verkens terug, en hij vouwde vroom zijn handen. „Lieve Vrouwke, laat mij sterven, laat mij bij u komen, maar met een voile maag goed eten." Met een voile maag sterven! Dat bleef er over van de vlam, den droom en 't verlangen naar de blauwe verten. Maar zeg wat ge wilt, als in vijf maanden de honger niet is gestild en 'hebt gedurig een rollenden buik van de rapen. O, nu in leverpastei de tanden te zetten dat ge naar asem moet gapen; zwezerikken naar binnen te laten slibberen, kapoenenbillen in glanzende klibberen of te zuigen; en appelwijn to slurpen, die windekes laat langs den neus ! En altijd voelde het grootsch en hevig aan: hij was er to veel op de wereld, hij was een abuis; g'hebt zoo van die menschen, die dan niets beters wenschen dan de wereld of te vallen. Hij wenschte te sterven. Maar daar hoorde hij baas Kwabberbil met zatte stem het lied aanheffen:



Te Kieldrecht, to Kieldrecht Daar zijn de meiskes koene, Zij vrijen er tot middernacht en slapen tot den noene.


Z' hadden geen muziek. De doedelzakspeler, die toch verwacht wierd, was zeker onderwegen zat geraakt, of wat ook ; in elk geval: z' hadden geen muziek. „En als ik in afwachting wat speel, God weet wat schoon schotel vette brokken...." En hij met musschenspoed, door den honger onbezonnen, den doedelzak gehaald! Hij loopt