er al spelend mee naar 't huffs, blijft voor 't venster staan, speelt, en 't lied grijpt allen lijk 'nen toover aan. Ze zingen mee, met lepel, handen en voeten, en de vreugde omkranst de tafel. Hij ziet verbaasd de overladen tafel met de dikke menschen er rond, en Oliepapper zit er bij. Zie ze daar zitten, de Dikken! Allen in hun beste, kleurige kleeren, de mannen met bonte hoedekes en de vrouwen met hun witte wappermutsen; de families Kwabberbil, Speknek Botermelkboerenvleeschbol, Zwezerspad, Borstenstoeffer, enz. enz.
't Is een visioen van dubbele kinnen, speknekken,
worstvingeren, tonlijven, en ballonborsten, waaraan hier
en daar een bollig kindeke zuigt. Terwijl ze zingen, eten
ze; ze zijn er rood en blinkend gepolierd van uitgeslagen;
't zijn als aangekleede pruimen waar de dons of is. Zie de
dochters van Kwabberbil met hun wit haar, hoe uitgelaten
en kressend ze zijn om het lied uit hun vet to nijpen; ze
doen er hun oogen van toe; de moeder lacht maar, lijk altijd,
de zonen zijn uitdagend, kroppen zich op lijk zwalpers to
zingen met hunnen
wijsvinger wiegend;
en de anderen eten,
drinken en zingen
ondereen, om niets
to laten verloren
gaan. De tafel propt
vol van garden en
tinnen stoopen en
kannen, gebloemde
schotels met ganzen,
kalfsnierstukken, gebraden speenverkens, pooten, kalfskop, worsten, spek,
heap, lamsschouders,
karpers, patrijzen,
trossels houtsnippen, hazen in slijkzwarte saus, 'n heelen gebraden ark van
Noe, ondereen, overhoop, van 't eene gegeten, van 't andere gepeuzeld, om
er seffens opnieuw aan to beginnen. Oliepapper heeft
tegen seffens een kiekenbilleken op zijnen hoed steken, en menigeen heeft worsten tusschen zijnen buik-