Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/45

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ronder 'ne magere man geperst wierd, en schreef er bij, : „'t Is van der mageren zweet, dat Kwabberbil zich altijd dikker eet." En aangevuurd schreef hij er nog bij „Kwabberbil heeft mij gedood." Hij glimlachte. „Ik zou willen blijven leven om daar het effect van to zien," dacht hij . Hij meende op het vaatje te gaan staan. „Ik heb vandaag voor ons moeder nog niet gebid," herinnerde hij zich. En als de drie weesgegroeten uit waren, bleef hij geknield zitten. De deur stond op een spleet en een streep zonnegoud raakte den schapulier. Hij zag der verten weerom van op den molen. Van ver schijnt alles zo innig en blauw. Hij stond nu in een van die verten. „Och, Lieve Vrouwke, geef mij den moed, laat mij bij u komen.Een verken stak zijnen natten snuit in de spleet, wroette de deur open en kwam als op vier wijsvingeren binnengewandeld. "t Bracht een heele breede kolom zon mee. Pieter slingerde een stuk hout naar dien storenden vasten avondsnuit. „Vergeef mij Lieve Vrouwke, dat het tusschen de verkens gebeurt." Waarnaar wachtte hij? Hij bleef zitten. Zijn handen hingen nu vol zonnegoud en aarzeling. Zijn hart klopte angstig tot in den adamsappel van zijn keel. Hij hield iets tegen in zijn gedachten, hij hield iets gesloten in zijn hoofd, maar 't korrelde er door lijk droog zand uit een vastges loten vuist ; de Hel! de vrees voor de Hel! 't Sloeg hem in lijk 'nen allerzielenkoekenbakkendeeg, waar ge tegen stoot. Zijn verbeelding schoot in brand. De Hel voor de zelfmoordenaars! En die Vrees verzengelde in éénen rits zijn wit voornemen, zwart en hol lijk een stuk verbrand papier. Hij weende snikkend in d' holte van zijn handen .... maar een koude huivering deed hem opstaan. Er was iets veranderd. En wat vijf maanden onmogelijk scheen, was nu gemakkelijk als zijn hand omdraaien. Uitgehold, zijn gemoed in scherven, ineens veel jaren ouder geworden, deed hij den schapulier terug aan, nam zijnen doedelzak, Zette zijn kapot hoedeken op, waar zijn haar doorheenborstelde. En kalm, zonder wil of goesting, maar zeker, verliet hij de Spekhoeve,