waar alles lam gedronken lag, en er iemand toch de kaars
voor het O. L. Vrouwenbeeld op de schouw had aangestoken.
Toen hij op het bruggeske kwam, meende hij terug to gaan.
„Dat meiske zal smoutebollen meebrengen ; is dat nu
niet onbeleefd, als ik er niet op wacht? Hij stond wat to
peinzen. „Ze zal 't toch vergeten," wenschte hij. En hij
ging met vooruitgestoken knieën over de stoppelvelden,
naar nergens. De volledige maan kwam rood boven de
bosschen op. Hij ging die bosschen in. En hoe meer hij
zich verwijderde, hoe meer heel het verleden 'nen Broom
geleek, een vertelsel. Hij mankte. Er stak een nageltje
door zijnen schoen, zijn teenen staken er door, van achter
en van voor, en op zijnen rug bengelde nog de koord, die
hij vergeten had of to doen.
8
Al drie dagen wass het 'nen omgekochte regen, 'nen triestige motregen, grijs en kil. En in dien regen kwam de parochiepater tut Breughel op de Spekhoeve, om Pieter to komen halen en hem als schilder in Antwerpen to plaatsen. Kwabberbil stond juist 'nen reep van een hangende hesp to snijden, toen de parochiepaap breed en gelukkig binnenkwam. Hij zag eens naar de zolderbalken vol zwarte hespen als slapende vleermuizen, en in de openstaande slaapkamers zag hij 't vijf en de kinders nog echel-vol te bed liggen, lui en lam met opwerpende, zure magen van t' driedaagsche feest. „Kan ik een woordeke s regen ?" vroeg de pater. „Wel twee," piepte Kwabberbol, in "t stuk hesp bijtend, „zit een gat.″ En de Paap, terwijl hij ging neerzitten, zei : „Ik kom den kleinen Pieter van Breughel halen!" „wat? Zijt gij die paap, die hem mij gezonden heeft, en weet gij dan niet, dat, dat. ... dat," kraaide Kwabberbil, maar de woorden, struikelden in zijn vet en in zijn woede. „Zwijg," zei de Pater triomfant. „Ik weet, dat hij tot Paschen moet blijven door den godspenning, maar ik wil u alle schade betalen, dubbel!" „Maar weet ge dan niet, dan niet, dat . ... dat het te laat is, te laat, dat die kerel, die zilveren Judas!...." „Zwijg! 't is niet to laat. Ik heb geld bij! Veel! Luister eerst naar mij! En Kwabberbil zweeg, verschietend, dat er hem iemand dierf bevelen. „Luister," zei de Pater. „Een maand geleden kwam