Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

afgeknauwde beenderen, en soms een luttel penningske, maar zoo nooit eens geen dikke worst of druppelend spek. En daarbinnen, als de deuren open gingen, kwam er 'nen heete reuk van vet en stoverijen in hun verkleumd gezicht gewalmd, en zaten ze te smeren en to zingen ter eere van Sint Antonius. Kraakbeen kreeg den eenen vloek aan den anderen, liet zich door zijn twee groote jongens door de sneeuw voorttrekken, en bulderde op papen, boeren, dikzakken, koningen en pausen. Het kleinste kind schreeuwde altijd door en de twee jongste snotneuzekes lieten zich aan moeders rokken meesleepen, verkoud en vermoeid, en de moeder liet koeachtig begaan. De grootvader leunde aan den arm van de idiote vrouw, en Pieter kwam achteraan, verlangend naar de ander week bij Veronika. En zoo strompelde de groep de besneeuwde landen af. Toen ze met de schemering uit het bosch kwamen, begon het weer lui en dik te sneeuwen.




3


In d' herberg „De Vier Uitersten" aan de Kruisbaan waren nu alle bedelaars en kreupelen van De Rattekoten weer bijeen. Daar kocht elk huishouden kaarsen, vet, azijn en andere dingen, van hetgeen ze verdiend hadden of gerobberd (er was toch al eens een kieken, of zoo wat, dat tusschen de beenen liep). En toen ze allemaal bij elkaar waren, trok de heele groep weer terug naar de hutten. Als de bedeldagen gesmijig waren, konden ze daar in „De Vier Uitersten" groot vertier maken, dat ze dronken, al zingend, naar hun krotten op de vlakte trokken. Maar nu was 't al lang schraal, en vandaag vooral. Ze zeien niets dan 'nen vloek en een verwensching. De sneeuw dikte zich op hunnen kop en schouders. Kraakbeen, die zich