Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Afgeloopen. Daarmee duikelde het gezicht terug in den luizigen berenpels, en schuin van lengte verdween Baskwadder in de stippelende sneeuw. Er danste nu vuur in die bedelaars; 't vonkte er uit kreten en juichend gevloek. Kraakbeen sloeg zijn kaske haast aan stukken. Ook Pieter was er door gepakt. Waarom had hij dat niet vroeger ingezien! En hij balde zijn vuisten en rrolde mee. „Ze moeten kapot! Ze moeten kapot!" aar toen hij een eindeke verder was, viel zijn geestdrift al in assche. ,Als Veronica niet arm- geweest was, had ik haar niet gevonden.... Alles is goed," zuchtte hij dankbaar.

4

En daar zaten ze nu hun verdeeld part to eten, de eenen aan de tafel, de anderen &4n het smorend vuur van vochtig hout. De grootvader trok achterdochtig met zijn deel het ladderken op, waar hij in 't hooi en de blaren - zijn bed - ging eten. Het kind schreeuwde nog altijd, de moeder gaf het geknauwd brood, en Kraakbeen sopte zijn brood in den brandewijn. Een kaars verlichtte het scheef hellend hutteke, waar aan zoldering en leemen muren een rommelzooi van oude kleeren, potten en manden hing. Ge hoorde niets dan het smakken en knarsen op beenderen, gerasp in mosselschelpen, om er de witte wratten uit to halen. De deur ging open. Buiten viel de sneeuw nog dik, een witte spikkeling op de duisternis. Muggegraat kwam grollend binnen. „Een borrel op 't geluk van Den Dolk zonder Doekskes." 't Verwenschen van de rijken begon opnieuw. Toen wierd er op de deur geklopt. Ze zagen verbaasd toe. Bij arme menschen komt ge zoo maar binnen. De idiote vrouw deed open. 'Nen almachtige vleeschkolos, dik in sneeuw en pelzen gehuld, kwam binnen gelachen, met om zich 'nen reek van gerookte hesp. En uit zijn dik, rood gezicht hinnikte het: „Hei, mannen, goeien avond! Ik moet naar de Nonnekeshoeve bij onzen kozijn Boterklot. Daar is 't pooten-enoorenfeest ter eere van Sint Antonius. Ik ben de zoon van De Zwezerspad, wel van gehoord zeker! En nu met die sneeuw vind ik de Nonnekeshoeve niet, ga eens iemand mee, A geef een stuiverke." Pieter sprong op: „Die heeft misschien mee gegooid!" dacht hij. Hij meende er naar toe to springen lijk 'nen hond,