Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vielen vierklauwens op de Mageren, maar de Mageren waren als wolven en trodden putten in hun vet. De knechten wierden meteen omringd en moesten zichzelf, hun eetwaren en hun bazen verdedigen, en liever dan 'nen kwaden klop to krijgen, lieten ze 't eten maar afpakken, maar kregen er dan nog klop bij. Werklie, kleine burgers, die mee in 't gedrang geraakt waren, en kans zagen om een gans of 'nen haas to pikken, staken gauw wat onder hunne frak en muisden er met een serieus gezicht van onder. De kleurige zinnekes deden mee. De Dikken waren nu van alle kanten bedreigd; maar er aan gewoon baas to blijven, sloegen en stampten ze met de botte, osachtige zekerheid to zullen winnen De vrouwen voc en mee. 't Was dan ook van weerskanten een hevig geklauw, gekrab, gestamp, slagen, kreten, nijpen, bloed, gevloek en getrek en gesleur aan haren, ganzen, worsten en konijnen. Men verdedigde zich zelfs met de eetwaren en men zwaaide met de hespen als met knotsen. Er was geblik van messen, men sloeg met lepels, krukken en knuppels. Er vielen er op den grond, en er rolden er aaneengebeten, aaneengeklauwd in de sneeuw. De slimsten waren die Mageren, die er direct met hunnen buit van onder riststen; maar de gulzigheid overgulpte hen, en ze wouen meer en meer pakken. Pieter liep langs't kerkhofmuurken zenuwachtig over endweer.



„Ach, als ze me maar niet herkenden, hoe zou ik er nu mee kunnen opkloppen!.... Zie eens, hoe schoon, dat te mogen meedoen! Waarom altijd schrik hebben!... Waarom altijd voorwendsels zoeken? Plots een hevig gehuil: 'nen Dikke wierd met een ezelskaakbeen geslagen en jankend, op een been, liep hij den hoop uit. Magere vrouwen krabden dikke snuiten tot land