Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kaarten; Mageren wierden bij de haren geschud lijk medicijnfleschkes, een vrouw beet 'nen Dikken in zijn appelkokkenkaak, omdat hij heur tegen zijn berenlijf haast dood neep. „Ik doe mee! ik doe, mee!" riep Pieter, juist gereed om er zich tusschen to gooien, toen hij tot zijn vreugde ginder de soldeniers met hunne blinkende pieken zag komen aangeloopen. „De soldeniers, de soldeniers," riep het volk als uit eenen mond. En zooals altijd wisten de Mageren, dat zij, en niet de Dikken, moesten gaan loopen. Paling-rap slibberden ze weg, glipten uit de vette vuisten, en de Dikken hielden enkel twee arme vrouwen en 'nen vent met echte puisten over, waar ze allen gelijk op stampten en vialorie sloegen, in afwachting dat de soldeniers hen naar de kelders van 't gemeentehuis zouden brengen. En daar stonden nu de Dikken to blinken: al hun eten afgepakt, of besmeurd en vertrapt.'t Had geen tien minuten geduurd, maar de verwoesting was onbarmhartigschoon geweest. zie: Spekbol zijn hemd hing uit zijn broek; een had er een gat in den kop; een dikke vrouw kloeg, dat er een rib in heur linkerborst voor uit stak; een had een stuk van zijn oor; 'nen andere weer een blauw oog; er was geen zonder haken in zijn kleeren en schrammen in zijn gezicht. En met gebalde vuisten dreigden ze naar de verte, ondereen roepend: „We zullen ze doodslagen, als ze nog komen bedelen!.... We geven niet meer! Die van De Rattenkosten waxen er ook bij!.... Hun hutten moeten in brand!.... We koopen honden bij !...." Maar dit roepen en dreigen maakte hen nog belachelijker, en beschaamd trokken zij de braderij „De Volle Pot" binnen, die ademde van heerlijk Vette- Dinsdag-eten. „Afgeloopen," zuchtte Pieter, vol spijt, dat hij geen wondeke droeg, van mee op die verkens getroefd te hebben. En hij moest nu weer naar de herbergen gaan spelen, en tegen zes uur van de kerk komen, om dan gezamenlijk weer naar De Rattekoten of to trekken. Hij haalde al zijnen doedelzak voor de pinnen; maar die onrust om Veronica was daar weer, hij bleef staan en prevelde: „'k Heb, toch genoeg geld verdiend om geen kletsen te krijgen. Als ik maar geld bij heb, scheelt het hun niets, wanneer ik thuis kom...." Hij draalde nog wat, zag de zinnekes hossen en krioelen,