Hij kwam voorbij een kapelleke; de deur stond open. Hij
zag eens rond, en meende toen den hoed daar binnen te
werpen om er van of te zijn.
„Maar neen, dat mag niet, 't is 'nen hoed van 'nen
ketter," zei hij, ,iemand, dien 0.L. Vrouw niet gaarne
ziet." En hij ging er mee voort.
4
Het sneeuwde nog altijd dun en fijn, alsof de grijze
hemel wierd afgevijld. Toen zag hij juist twee paters
Franciscanen ginder voorbijgaan. „Pater Cornelis!" ontviel het aan Pieter zijnen mond.
Daarmee gaf hij den hoed aan een passeerenden bedelaar en liep de paters achterna.
Hij volgde hen tusschen 't volk, door allerlei straatjes.
„Als hij het is, dan is mijne koek geboterd," lachte Pieter,
Aan 't klooster in de Minderbroedersstraat lieten zij
den k1opper op de poort vallen, en gingen binnen. Pieter
ging nu ook blij naar de spitse kloosterpoort toe. Hij nam
den k1opper vast, hief hem hoog op, om hem hard te
laten neervallen, maar ineens voelde hij zich danig belachelijk: Dat was immers Pater Cornelis niet! Hoe kon hij
iemand van achter aan zijn hoofd kennen?
En voorzichtig, als met een boordevolle tas melk, bracht
hij den klopper stillekens terug omlaag, zuchtte en ging
voort. Maar onderweg dacht hij: „Waarom zou ik denken
dat hij het is, als hij het niet is?" Hij zag den winter terug
toen hij den pater met 'nen sneeuwbal op zijn kaal hoofd
wierp. Hij trok dit hoofd als met 'nen verrekijker bij. „'t Is
hem!" zei Pieter. „of anders, is 't zijn broer!" Overtuigd
ging hij terug, en boenk! boenk! boenk, hij liet den klopper
hardnekkig vallen, nog eens, nog eens, - en in de gang daarbinnen vielen als stukken plaaster van de muren van
't lawijd.
Verbaasd opende de broeder-portier de poort. ,Wat is 't?
Wat is 't?" vroeg de roze man van uit zijnen zonnigen baard.
„Seffens, seffens Pater Cornelis," hijgde Pieter.
„Iemand om to berechten?"
„Als 't dat maar was! 't Is niet voor iemand die gaat sterven, maar voor iemand die moet gaan leven. Zeg maar, dat
het vanwege den Pastoor uit Bruegel is, zijnen vriend; de
rest weet hij wel, zag maar, dat het de misdiener zelf is!"
De broeder ging weg in 't muziekgerammel van zijn