Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sleutels. Ten einde van de gang, achter een brandende kaars, was De Nood Gods. „Och, O .L . Vrouwke," smeekte Pieter, „'t is nu de nood Pieters, help me nu een beetje goed doorliegen, dan ben ik er uit, en 't val u niet meer lastig." Ginder kwam de portier met Pater Cornelis terug. „Wat komt gij mij vragen, lieve vriend, voor den Pastoor van Breugel? Is hij ziek? Is 't voor een preek? Hoe vindt gij mij hier! Ik ben gisteren pas uit mijn klooster van Gent bier aangekomen! Hij wreef met zijn kleine handen genoeglijk in elkaar. „Wel, de Pastoor zei me: „Ge vindt Pater Cornelis zeker te Antwerpen of te Gent. Hij heeft mij gezonden tot u. Ik zal u zeggen waarom. Mijn moeder is dood... Ge weet wel, dat ik met 'nen sneeuwbal naar uwen kop gooide." „Ja, ja! Ah, dat zijt gij, die daar zoo goed kondt teekenen?' „'t Schaap is in huis," dacht Pieter. „Mijn moeder is het toen, door uwe woorden, in haren kop gaan steken, dat ik 'ne groote schilder zou worden, en als ge 't niet kwalijk neemt, Pater, ik ook. Mijn stiefvader is gelukkiglijk gevangen, en toen mijn moeder stierf, zei ze voor 't laatst „Ga nu naar Pater Cornelis, die zal u, lijk hij u beloofd heeft, bij 'nen schilder to Antwerpen in de leer brengen. De Pastoor van Breugel had 'nen brief voor u geschreven, dien ik bij mijn teekeningen had gestoken; maar toen ik in 'nen huifwagen sliep, hebben sjanfoeters alles afgepakt en mijne kleeren er bij, zoodat ik blij was dat ze mij wat van hun lodders overlieten. En nu kom ik uit Breugel, -vijf dagen er op gegaan. De Pastoor van Breugel hoopt zeker, dat ge van mij "nen kunstschilder zult maken." Broeder Cornelis had vriendelijk geluisterd, maar krabde nu bezorgd op zijnen grooten, blooten schedel. „Maar, lieve vriend," jammerde hij, „van zoo scherp naar mijn woorden geluisterd to hebben! Dat kan ik bijna niet op die manier gezegd hebben. Ik ken niets van schilderen. En wat een gedacht, mij niet eerst to schrijven.... Ik ben uit Gent.... Ik ken hier geen schilders...." en hij zag naar Broeder-Portier. En die zei: „G'hebt daar Pater Alex, die zich veel met bouwwerken bezig houdt; die is altijd met die mannen in onderhandeling; daarstraks is er nog eene hier geweest...." „Kom, we gaan naar Pater Alex," zei Pater Cornelis, toen hij het droevig gezicht van Pieter zag. Pieter speelde geen comedie; maar hij west genoeg, dat zijn gelaat het hevig