Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stijven pijpkeskraag waren aan 't schilderen, voorlezen, cither spelen . Er was daar een schoone wanorde van allerlei schildersmodellen, klassieke beelden, vanen, harnassen, tapijten, vazen, groote schilderijen en teekeningen. De manke knecht leidde hen een verhoog op, en daar, achter een goud-lederen scherm en zware Oostersche tapijten, te midden van stapels kussens, Arabische schenkkannen en Moorsche wapens, helmen, bogen, zwaarden en schilden, zat Mijnheer Coecke, gekleed in 'nen maneschijn groenen, zijden Turk, met bepluimden tulband op het hoofd en een krom zwaard aan de zijde, „Het Laatste Avondmaal" to schilderen. Het was klaar geteekend, Italiaansch van kleur en vorm, vol theatrale beweging, met veel zwierigheid van gebaren en plooien, en de reeds afgewerkte deelen poezelachtig afgelikt. „Dat is hier geen spek voor mijnen bek," dacht Pieter. „Als ik niet rap weg ben langs de deur, zwieren ze mij door de vensters." Mijnheer Coecke had een vierkantig gezicht met 'nen korten, vierkantigen, bruinen krollekesbaard 'nen horizontalen, langen knevel, rechten neus, uitsprinende, blozende jukbeenderen en dappere oogen onder het gefronst voorhoofd, alles architectachtig afgemeten; maar in zijn dappere oogen lag iets achterdochtigs, smeekends en onvasts.



Hij bood hun een Arabisch stoeltje aan, maar nadat Pater Alex had gegroet, Pieter voorgesteld en de teekendrift van den jongen had uitgelegd, fronste Coecke nag meer de wenkbrauwen. „Uit Breugel ?" „Ja, Mijnheer."