Pagina:Soendaneesch-Hollandsch Woordenboek.pdf/291

Uit Wikisource
Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina
251
KABONGAN-KADJANG

vluchten; matak kalang-kabut, (van een zin of uitdrukking), tot misverstand aanaanleiding geven.

KABONGAN, zie abong.

KABOR (Indr, verb. van kabar), vertellen, praten, babbelen; ngabor, idem.

KABOT, zie abot.

KADAKA, naam van een orchidee; - in Z.-B. naam van een reusachtige varen.

KADAL, de tuinhagedis. (Vgl. orong-orong, cakcak, toke, enz.)

KADALI, stang of gebit voor paarden; ook: toom, breidel; jalma teu make kadali, lemand die zijn tong niet .. toom houdt, teugelloos; ngadalian, (een paard) een gebit in den mond doen, een toom of breidel aanleggen; dikadalian.

KADARIJAH RAPIDI




KADANQ, I. nu on dan, somtijds (zie ook kala) kadangkadang, zoo nu en dan eens,

van

tfld tot ttfi,

som wtfl en, bij wrjlen. (Vgl.

tampolanana.)

=

sanak (en somtjds als 1. daarvan verwant, bloedverwant, maagschap [veel samengesteld met warga en wargi, zie ald.j; ook, en evenzoo sakadang, geplaatst voor namen van dieren, b. v. kadang peutjang, sakadang landdk, in welke beteekenis men het woord met „vriend'* of „vriend je" zou kunnen vertalen. KADANTJA, naam van een boschduif, ter II.

fungeerende),

grootte

van een

kraai.

KADAR (Ar., qadar), 1. vermogen,macht

-

wil of besluit Gods, —papasten en takdir; 8. wat iemand past, positie, stand, toestand, staat, omstandigheid (waarin iemand geplaatst is); - é. bepaalde hoeveelheid of maat; - 6. ongeveer; pira kadar, maar, slechts, alleen maar, b. v. pira kadar bangsa toarga, hy is alleen maar (slechts) een bloed sameudjeuhna, verwant; êakadar, i. middelmatig, redeiyk, toereikend, genoeg voor; tjoekoep sakadar balandja, toereikend tot dekking der uitgaven; - 2. naar gelang van, naarmate, b. v. sakadar anoe misti, naar golang der behoefte; sakadar kipajah, naar gelang van de nooddruft; - 3. ngan, slechts, alleen maar, alleen maar om of voor, b. v. lain dagang sabab boetoeh, sakadar njënangkeun pikir, hy dreef geen 2.

=

=

handel uit behoefte, maar alleen tot zjn genoegen; sakadar ngalongok, slechts een kijkje nemen; sakadar kokolotdesa, slechts

kamponghoofd

zjjn;

-

251

=

kadar, sakirakira, zooveel als kan, zooveel (men) vermag; sakadar -kadarna, idem.

4.

ook

zells, zelfs

ook; oelabon koering sipatna djalma, sakadar djagong ge aja bapana % laat staan ik die een mensen ben, ook zelfs de mals heeft een vader; ngan sakadar, voor een deel, ten deele; sakadama, sasoekana, zooTeel men belieft, naar genoegen sakadar-

=

(Ar.,

Kad.

rafldli),

naam

eener niet-orthodoxe Moh. secte; djeung oelah maneh rek noeroet kanaKadarjjah rapidi, en volg niet de Kadaryah rafidli.

KAD AS

(Kad.),

KADATON,

=

ringworm. (Vgl. koerap.) karaton, zie ratoe.

KADE (samentr. van mangka en hade), bisi, pas op dat niet! - ook wel eens het mocht, het mocht eens ztfn. KADEK, g. w.; ngadek, slaan, hakken, kappen, houwen (met een zwaard, een by 1, enz.) ook kloo ven, in tweeën kloo ven ngadek beuheung, iemand den nek kloo ven, onthoofden; dtkadek; kakadek, hty ongeluk door iemand die houwt geraakt; kakadekan t

=

spelenderwijs nakken,enz.; ngadekan, her h. op iets hakken; ook: zonder doel of uit baldadigheid aanh. op iets hakken dikadekan; ngadekkeun, (een voorwerp waarmede

men houwt)

op

iets

doen neerkomen,

met iets houwen of hakken; dikadekkeun KADÉLE, voil. katjang kadèle, naam van een peulsoort, dezelfde als katjang djépoen. KADERAH (Port. kadera, stoel), verkj. met tandoean anoe digotong koe opatan, d. i. een draagstoel die door vier man gediagen wordt. KADI, I. poëtisch voor sapèrti, gel^k, geiyk als. II. (Ar, qadli), alleensprekend rechter in een Mohammedaanschen staat. [Het woord is weinig in gebruik, en wordt ook kodi en kali uitgesproken.] KADIM (Ar., qadim), eeuwig (zonder begin), eeuwige; sipat kadim, eeuwig ztfn, van eeuwigheid bestaan; ti kadim, van eeuwigheid. KADINQ (Z.-B), is het niet zoo? is het

waar? KADIPATEN, zie adipati. KADIR (Ar., qadir), machtig;

niet

fcaa*iran,de

veertiende der twintig eigenschappen, door de Mohamm. Theologie aan Allah toegekend en verkl. met anoe kawasa, de almachtige.

KADJADEN, zie djadi. KADJADJADEN, - kadjadjadian, zie djadi. KADJADJATEN, zie djati. KADJANQ, I. giribig, mat, gevlochten van fijngespleten bamboe of van de gespleten nerven van fciraj- takken [dienende tot vloer- en wandbedekking en tot zoldering];

=

toekang njjjeun kadjang,kadjang maker; toe' toes-kadjang (Z.-B.), naam van een zeevisch. II. Zie masiaka.