Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/103

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
85

gekomen!” Hij greep echter in den zak en haalde zijn beursje er uit. De kleine Frits nam hierop zijn roode kapje af en ontving hierin het geld, hoewel ons schalkachtig knaapje het er dadelijk wederom uit nam en het in zijnen zak stak, waarbij hij tot den monnik zeide: „Nu, ik dank u, dat gij mij voor mijne geringe moeite zoo goed betaalt!” „Ja,” antwoordde de monnik, „ik mag lijden dat een ander u nog beter betaalt, zooals gij het verdient.”

Ons Fritsje lachte hierover en antwoordde hem niet, maar ging vroolijk verder, waarbij hij op de andere zij de van den weg door den monnik vergezeld werd. Toen zij hierop in de stad kwamen en de herberg de witte Zwaan voorbij gingen, zeide het knaapje: „Nu, vaarwel, pater, dat het duifje u goed smake! Ik wensch dat gij veel voor uw klooster verzamelen moogt, opdat uw verlies spoedig hersteld worde. Ik ga hier eens binnen om te spelen, en de lieden te vervroolijken en te doen dansen.”

Hiermede liet hij den monnik verder gaan en stapte in de herberg, waar hij bij eene tafel ging zitten en een glas bier vroeg. Toen hij hier eenigen tijd gezeten had, ving hij aan te spelen, en alle aan wezen den begonnen hierop dadelijk te dansen en hielden niet op voordat hij eindigde.

Het geheele gezelschap benevens den kastelein en zijne knechts had hij reeds dermate vervroolijkt, dat men hem goed betaalde en hein verzocht om op nieuw te beginnen. Gaarne voldeed hij aan dit verzoek, en niet alleen het gezelschap in de herberg, maar ook de voor-