Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/119

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
101

De getrouwe Johannes.


Er leefde eens een oud koning, die ziek werd. Hij dacht, dat hij nimmer het ziekbedde verlaten zou en ontbood daarom zijnen knecht, welken hij den getrouwen Johannes noemde, en die hem gedurende geheel zijn leven getrouw had gediend. Toen deze voor het bed van den koning kwam, sprak deze tot. hem: getrouwe Johannes, ik voel mijn einde naderen en koester geene andere zorg dan voor mijnen zoon, die zich nog in de lente zijner jeugd bevindt en nog niet inzien kan wat voor hein goed of kwaad is ; indien gij mij niet belooft, dat gij hem in alles wat hein te weten noodig is, uwen raad en hulp verleenen en hem ten leidsman verstrekken wilt, kan ik mijne oogen niet gerust sluiten.” Hierop antwoordde de getrouwe Johannes: „ik beloof u hem niet te zullen verlaten, en dat ik hem, zoolang ik leef, getrouw zal dienen en met raad en daad bijstaan, al zoude het ook mijn leven kosten.” Toen hernam de oude koning: „nu, dan sterf ik met blijdschap en in vrede.” De stervende vorst voegde er bij : „na mijnen dood eisch ik, dat gij hem het geheele paleis met alle kamers en zalen, en alle gewelven met de verborgene schatten zult laten zien; maar ééne kamer moogt gij hem niet wijzen, namelijk die, waarin zich het beeld van de koningsdochter des gouden daks bevindt; want indien hij deze zag, zou hij eene hevige liefde tot haar gevoelen en bewusteloos ter aarde vallen; ook zou hij alsdan vele gevaren moe-