Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/121

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
103

voornemens de deur met geweld te openen. Dit liet de getrouwe Johannes echter niet toe en zeide: „ik heb aan uwen vader vóór zijnen dood beloofd, dat ik u niet zoude laten zien hetgeen in deze kamer is, dewijl dit ons beider ongeluk zoude bewerken.” „Neen,” antwoordde de jonge koning, „het zoude mijn ongeluk zijn, zoo ik niet zag wat in deze kamer is; ik zou nacht noch dag kunnen rusten, alvorens het gezien te hebben. Ik ga niet van de plaats, voordat gij de kamer zult opengesloten hebben.”

Toen de getrouwe Johannes zag, dat zijn meester niet van zijn voornemen was af te brengen, haalde hij met een zucht de sleutels te voorschijn. Thans opende hij de deur en trad het eerst in de kamer, meenende dat hij den koning hierdoor beletten zoude, het beeld te zien; maar deze was veel te nieuwsgierig en ging op zijne teenen staan om de kamer overal te kunnen zien. Nauwelijks blonk hem het beeld van de jonkvrouw in de oogen, dat van het vele goud zoo heerlijk schitterde, of hij viel dadelijk in onmacht neder. De getrouwe Johannes nam hem op en droeg hem in zijn bed; geheel met zorg omtrent hem vervuld dacht hij: „lieve hemel! wat is ons overgekomen, en wat zal uit ons worden!” Hij trachtte hem met wijn te versterken, en het gelukte hem den koning op deze wijze wederom tot zichzelven te brengen. Het eerste woord dat hij sprak was: „och! wie is dit schoone beeld?” „Dit is de koningsdochter van het gouden dak,” antwoordde de getrouwe Johannes. Hierop sprak de koning verder: „mijne liefde tot haar is zoo