Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/122

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
104

groot, dat zij door zoo vele tongen, als er bladeren aan alle hoornen zijn, niet kan worden uitgesproken; ik heb mijn leven ten beste om haar te erlangen, en gij, mijn waarde en getrouwe Johannes, zult mij hiertoe uwe hulp niet weigeren.”

De getrouwe dienaar bedacht zich langen tijd hierover, daar het hem reeds gewaagd voorkwam, enkel maar voor het aangezicht der koningsdochter te verschijnen. Eindelijk meende hij een middel gevonden te hebben en zeide tot den koning: „Al wat in hare nabijheid staat, is louter goud; tafels, stoelen, schotels, bekers en al het andere huisraad; onder uwe schatten nu zijn vijf tonnen gouds; laat van ééne door de goudsmeden des rijks allerlei gereedschappen en sieraden, en allerlei vogelen en wonderbaarlijke dieren vervaardigen; met deze geschenken zullen Wij tot haar gaan en ons geluk beproeven.” De koning liet hierop alle goudsmeden bij zich ontbieden en deed hen dag en nacht arbeiden, totdat zij eindelijk de schoonste voorwerpen te voorschijn gebracht hadden. Nu liet de getrouwe Johannes dit alles samen in een schip brengen en hij en de koning trokken koopmanskleederen aan, waardoor zij voor ieder onkenbaar werden. Alzoo zeilden zij over de zee, totdat zij voor de stad kwamen, waar de koningsdochter van het gouden dak woonde.

De getrouwe Johannes ging aan wal en verzocht den koning op het schip zijne terugkomst af te wachten. „Veellicht,” sprak hij, „breng ik de koningsdochter mede; zorg derhalve, dat alles in orde is; laat het goud uitpakken en doe het geheele schip daarmede