Naar inhoud springen

Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/129

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
111

brengen en nevens zijn bed plaatsen. Zoo dikwijls hij dit aanzag, weende hij en sprak: „och! konde ik u in het leven terugroepen, mijn getrouwe Johannes!”

Na verloop van eenigen tijd kreeg de koningin twee zoontjes, die tot hare vreugde opwiessen. Op eenen dag, toen de koningin in de kerk was en de beide kinderen zich bij den koning met spelen vermaakten, zag deze het steenen beeld weder met groote droefheid aan en riep zuchtende: „ach, stond het in mijne macht u het leven terug te geven, mijn getrouwe Johannes!” Nu begon de steen te spreken en zeide:
„ja, gij kunt mij wederom levend maken; als gij datgene, wat u het liefste is, daaraan opofferen wilt.”
Hierop hernam de koning: „alles wat ik op de wereld heb, wil ik gaarne daarvoor geven.” De steen sprak nu verder: „wanneer gij, met eigen hand, uwe beide kinderen het hoofd afslaat en mij alsdan met hun bloed bestrijkt, ontvang ik het leven terug.” De koning was hevig ontroerd, toen hij hoorde, dat hij zijne lieve kinderen met eigen hand dooden moest; hij dacht echter aan de groote trouw, en dat Johannes voor hem gestorven was, en trok hierop zijn zwaard, waarmede hij, met eigen hand, zijne kinderen van het leven beroofde, waarna hij met hun bloed den steen bestreek. Nauwelijks was dit verricht, of de getrouwe Johannes stond wederom frisch en gezond voor hem.
Hij sprak thans tot den koning: „uwe trouw zal ik beloonen”; hij nam hierop de hoofden der kinderen, plaatste ze op de rompen en bestreek de wonden met hun bloed. Deze werden hierdoor oogenblikkelijk ge-