brengen en nevens zijn bed plaatsen. Zoo dikwijls hij dit aanzag, weende hij en sprak: „och! konde ik u in het leven terugroepen, mijn getrouwe Johannes!”
Na verloop van eenigen tijd kreeg de koningin twee
zoontjes, die tot hare vreugde opwiessen. Op eenen
dag, toen de koningin in de kerk was en de beide
kinderen zich bij den koning met spelen vermaakten,
zag deze het steenen beeld weder met groote droefheid
aan en riep zuchtende: „ach, stond het in mijne
macht u het leven terug te geven, mijn getrouwe
Johannes!” Nu begon de steen te spreken en zeide:
„ja, gij kunt mij wederom levend maken; als gij datgene, wat u het liefste is, daaraan opofferen wilt.”
Hierop hernam de koning: „alles wat ik op de wereld
heb, wil ik gaarne daarvoor geven.” De steen sprak
nu verder: „wanneer gij, met eigen hand, uwe beide
kinderen het hoofd afslaat en mij alsdan met hun
bloed bestrijkt, ontvang ik het leven terug.” De koning was hevig ontroerd, toen hij hoorde, dat hij zijne
lieve kinderen met eigen hand dooden moest; hij
dacht echter aan de groote trouw, en dat Johannes
voor hem gestorven was, en trok hierop zijn zwaard,
waarmede hij, met eigen hand, zijne kinderen van het
leven beroofde, waarna hij met hun bloed den steen
bestreek. Nauwelijks was dit verricht, of de getrouwe
Johannes stond wederom frisch en gezond voor hem.
Hij sprak thans tot den koning: „uwe trouw zal ik
beloonen”; hij nam hierop de hoofden der kinderen,
plaatste ze op de rompen en bestreek de wonden met
hun bloed. Deze werden hierdoor oogenblikkelijk ge-