Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5

verlossing des konings. Toen zij nu eene poos onderweg geweest waren, meende de koningszoon dat er iets aan den wagen brak. Hierop zag hij om en riep : „Hendrik, ik geloof dat de wagen breekt.” Hendrik antwoordde: „Neen, koning, de wagen niet, het is een band van mijn hart, dien ik er om had laten smeden, toen gij bij de bron in een kikvorsch veranderdet.”

Het kraakte nog eens.
De koningszoon meende weder dat de wagen brak ; maar zie! het waren enkel de ijzeren banden, die van het hart van den getrouwen Hendrik afsprongen, uit blijdschap dat zijn heer wederom verlost en gelukkig was.

 

 

De ondankbare zoon.


Er zat eens een man met zijne vrouw voor de huisdeur, en zij hadden een gebraden hoen, dat zij samen eten wilden, voor zich staan. Toen zag de man zijn ouden vader tot zich komen en verborg hierop oogenblikkelijk het hoen, omdat hij zijn vader niets daarvan wilde mededeelen. De oude man kwam, dronk eens en ging heen. Nu wilde de zoon het gebraden hoen wederom op tafel zetten, maar toen hij het aanraakte, was het hoen in eene groote padde veranderd, die hem in het aangezicht sprong en er niet weder af wilde,