Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
10

De tweede broeder ontmoette een man die dezelfde vraag aan hem deed, wat hij in de wereld wilde leeren. „Ik weet het nog niet,” antwoordde hij. „Ga dan met mij en word een sterrekijker; er is niets beter dan dit; niets is voor ons verborgen.” Hij was hiermede tevreden en werd zulk een bekwaam sterrekijker, dat zijn meester hem, toen hij uitgeleerd was en verder gaan wilde, een glas gaf en tegen hem zeide: „daar kunt gij door zien wat op de aarde en in den hemel voorvalt en niets kan voor u verborgen blijven.”

De derde broeder ontmoette een jager, die hem met zich nam, hem onderwees en hem ook tot een bekwaam jager maakte. Toen hij afscheid nam, gaf hem zijn meester eene buks en zeide tot hem: „deze buks weigert nimmer en gij zult daarmede alles treffen waar gij op aanlegt.”

De jongste broeder ontmoette ook een man, die hem aansprak en naar zijn voornemen vroeg. „Hebt gij geen lust om een snijder te worden?” „Ach neen!” zeide hij, „in dat kromzitten van des morgens tot des avonds en in het behandelen van naald en strijkijzer heb ik geen zin”

„Ei wat,” antwoordde de man, „bij mij leert gij eene geheel andere snijderkunst.” Toen liet hij zich bepraten, ging mede en leerde de kunst in den grond. Bij het afscheidnemen gaf hun meester hem eene naald en zeide: „Met deze naald kunt gij alles aan elkander naaien wat u voorkomt, al is het zoo week als een ei of zoo hard als smal, en zelfs zoo goed dat men er geen naad aan zien kan.”