Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
11

Toen nu de bepaalde tijd verstreken was, kwamen de vier broeders aan den kruisweg weder samen, verwelkomden elkander, en keerden naar hunnen vader terug. Zij verhaalden hem hunne wederwaardigheden en wat ieder van hen al zoo geleerd had. Nu zaten zij juist voor het huis onder een grooten boom, toen de vader tot hen zeide: „ik zal u eens op de proef stellen en zien wat gij kunt.” Daarna keek hij in de hoogte en zeide tot den tweeden zoon: „boven in den top van dezen boom is een musschenest; zeg mij nu hoeveel eieren daarin zijn.” De sterrekijker nam zijn glas, keek in de hoogte en zeide: „er liggen vijf in.”

Toen zeide de vader tot de oudste: „neem gij nu die eieren uit het nest, zonder dat de vogel die er op zit, het gewaar wordt.” De kunstige dief klom in den boom en nam de vijf eieren en bracht die aan zijn vader, en de vogel bleef stil zitten en merkte niets. Nu nam de vader de eieren, legde aan iederen hoek van de tafel een en het vijfde in het midden en zeide tot den jager: „schiet die nu in éen schot alle vijf midden door.” De jager nam zijne buks en schoot in éen keer al de vijf eieren, zooals zijn vader verlangd had.

„Nu is het uwe beurt,” zeide de vader tot den vierden zoon; „gij moet de eieren en de vogeltjes die daar in zijn, weder aan elkander naaien, zonder dat hen het schot schade doet.” De snijder nam zijne naald en volbracht het naar genoegen. Toen hij gereed was moest de dief de eieren weder in het nest brengen en onder den vogel leggen, zonder dat hij het gewaar werd. De vogel broedde de eieren uit, en de jongen hadden,